Gebrek aan bewijs of gebrek aan moraal?

In haar column van 3 november jl. laat Asha ten Broeke op een treffende manier zien dat feitenkwesties soms begrepen moeten worden als morele vraagstukken. Ten Broeke heeft het over de #MeToo bekentenis van Jelle Brandt Corstius en het weerwoord van Gijs van Dam. Omdat er geen bewijs is en het ‘zijn woord tegen mijn woord’ is, ziet Ten Broeke de vraag wie ze nou moet geloven veranderen in een morele kwestie. “Geloof ik mensen die vertellen dat ze misbruikt zijn wel of niet?” En als buitenstaander plaatst deze persoonlijke kwestie haar voor een vraag die de morele kwaliteit van onze samenleving betreft: “wat voor cultuur wil ik met mijn houding scheppen voor misbruikslachtoffers?” Omwille van de cultuur die zij voor ogen heeft, besluit Ten Broeke dat er voor haar maar één antwoord bestaat: geloof slachtoffers.

De gedachtegang van Ten Broeke verdient bijval. En hij moet in veel meer gevallen toegepast worden, namelijk in al die gevallen waarin de waarheid niet getoond kan worden, maar alleen gesproken kan worden. Als de waarheid een kwestie van woorden is – zijn woord én mijn woord – dan komt de waarheid altijd in meervoud. Dat is lastig, een waarheid in meervoud. Daar hebben wij moeite mee. Een waarheid in meervoud blijft ons bezighouden, zoals een conflict met een dierbare. Zo’n waarheid laat ons niet met rust, die roept steeds weer vragen op en wakkert steeds het gesprek weer aan.
Zo’n waarheid is lastig in deze haastige cultuur van vooruitgang. Wij houden het graag simpel. Wij willen de zaken afhandelen, zodat we over kunnen gaan tot de orde van de dag. We willen graag tot een eindoordeel komen, een laatste woord.

Dat verlangen laat ons echter voortdurend over onszelf struikelen. Dat geldt ook voor Ten Broeke’s laatste woord, want ook Gijs van Dam is immers een slachtoffer, niet van een verkrachting, maar wel van een publiekelijke veroordeling zonder eerlijk proces. Ook hem moet Ten Broeke dus geloven; wederom, niet over de verkrachting van Jelle Brandt Corstius, begrijp mij goed, maar over het eerlijke proces dat hem is ontzegd. Ook hier gaat het weer om een waarheid in meervoud, die we niet snel van tafel moeten zien te vegen, maar die we moeten toelaten, die ons bezig behoort te houden en ons steeds weer met verdere vragen moet blijven lastig vallen. Dat is samenleven: met elkaar in gesprek zijn en blijven, ook als het moeizaam gaat, ook als het pijnlijk is. Morele vraagstukken deel je met elkaar.

Daar zijn wij niet zo goed in, in dat delen. Wij laten ons graag misleiden door de twee dominante instituties die onze cultuur heeft uitgevonden om morele vraagstukken te vervangen door feitenkwesties: het recht en de wetenschap. Wij besteden onze problemen graag aan deze instituties uit, en prettig genoeg beloven zij ons het laatste woord. Beide instituties werken daarbij met beproefde onderzoeksmethoden, verzamelen voorhanden bewijsmateriaal, en komen tot een éénsluidend eindoordeel dat – als we ze moeten geloven – uitsluitend op feiten is gebaseerd.
Maar behalve op feiten zijn die oordelen altijd gebaseerd op de vooronderstelling dat de waarheid één is – dát er een laatste woord is – en op de daarmee verbonden noodzaak een manier te vinden om een eindoordeel te kunnen vellen als er sprake is van elkaar tegensprekende getuigenissen. Maar bespreken we die beslissingsprocedures ook? Welke moeten dat zijn en hoe moeten die ingezet worden? Dat zijn morele vraagstukken. Dáárover met elkaar spreken, dat zou de orde van de dag behoren te zijn. Dat moeten we niet over laten aan advocaten die vormfouten proberen te vinden en ook niet aan psychiaters die wetenschappelijk menen te kunnen vaststellen hoe groot het recidiverisico van een zedendelinquent is.

Laten wij alsjeblieft allemaal meepraten over de waarheid en over hoe wij met elkaar aan waarheidsvinding kunnen doen als die waarheid in meervoud komt. Dat is een morele kwestie. Die mogen wij niet uitbesteden. En die gaat ook niet over een simpel, helder en definitief eindoordeel. Want denk nog maar eens terug aan het laatste serieuze conflict met een dierbare. Ging het daarin om het laatste woord? Of om wederzijds begrip?
Hoe kunnen wij samen verder leven na pijnlijke, gruwelijke misverstanden en wreedheden? Dat is een vraag die ons allemaal aangaat.

2 Reacties

  1. Mooi, Jan,

    Je stuk doet me denken aan het thema ‘vergeving’: als er meerdere waarheden bestaan zullen we op zeker moment zelfs helemaal voorbij moeten gaan aan het idee dat we de of een waarheid zullen vinden. Of in ieder geval is dat soms het enige wat erop zit als we met elkaar verder willen. Vergeving is dan een manier om het gat te dichten dat de strijdige waarheden in het weefsel van onze werkelijkheid gescheurd hebben.

    Ook moet ik denken naar aanleiding van wat je schrijft aan wat Jean Francois Lyotard zag als een van de belangrijke taken van de filosoof: er zijn waarheden die (nog) niet uitgesproken worden, omdat ze toebehoren aan hen die het woord niet hebben, of die de woorden zelf niet kunnen vinden of uiten: slachtoffers, buitengeslotenen, dieren, kinderen, (geestes)zieken, zij die niet durven spreken – de filosoof zou voor dat onuitgesprokene een gevoeligheid kunnen ontwikkelen, zich daarop richten. Dit gaat een stap verder nog dan het luisteren naar hen die hun waarheid niet kunnen ‘bewijzen’ en al dan niet kiezen voor hun positie…
    (En, tja, voor je het weet leg je iemand juist een waarheid in de mond…)

    1. Mee eens, Marco. Vergeving is één van de routes die begaanbaar zijn als de vraag naar waarheid vooral een moreel vraagstuk is. Ik heb er aan gedacht een verwijzing op te nemen naar de waarheidscommissies die in Zuid Afrika en Chili hebben gefunctioneerd, maar vond dat te veel voor deze column.
      Ik snap de verwijzing naar Lyotard en kan mij voorstellen dat er waarheden zijn die (nog) niet uitgesproken (kunnen) worden, maar verschil met hem van mening over de taken van de filosoof, of, beter, over de vermogens van de filosoof. Ik zie die taak van het ‘verwoordbaar’ maken van waarheden eerder als een taak voor een literator, voor iemand die zich bedient van zijn voorstellingsvermogen, verbeeldingskracht en stijl. Ik schreef daarover in Word zelf filosoof. Filosofen komen pas in tweede instantie aan bod, als de woorden er zijn en als er vragen ontstaan over de relatie tussen de woorden en de dingen.
      Als het overigens vooral om waarheden gaat die toebehoren aan hen die niet gehoord worden, dan is er nog een heel ander vermogen het hardst nodig: luisteren. Dat kunnen (moeten) we denk ik allemaal oefenen, niet alleen literatoren en filosofen.

Reacties zijn gesloten.