Hoger onderwijs

Minister Bussemaker reageert in Buitenhof en op haar weblog op een groep vooraanstaande wetenschappers die onder de naam Science in transition stelling nemen omdat zij zich ernstig zorgen maken over het huidige wetenschappelijke systeem. Ik doe dat ook, zoals onlangs in de lezingenreeks Ethos of Science, in mijn bijdrage aan Denkruimte en, op een indirecte manier, in mijn boek Laat je niets wijsmaken. Science in transition is een prachtig initiatief dat hopelijk veel mensen aan het denken zal zetten en nu ook de minister heeft bereikt.

Mooi.

Ik beperk mij hier tot een reactie op een ogenschijnlijk achteloos vanzelfsprekende opmerking van de minister. Aan de constatering dat “we heel, heel veel meer studenten hebben gekregen” voegt ze onmiddellijk toe: “Dat is op zich dan weer heel positief.” Iets later in het interview nuanceert ze dit door op te merken dat het hoger onderwijs open moet blijven staan “voor iedereen die het wil en iedereen die het kan.” Juist. Dat klinkt helder. En het spreekt voor zich.

Althans…

Wat bedoelt de minister eigenlijk met “iedereen die het wil”? Waar verwijst dat kleine woordje “het” naar? Om nog maar te zwijgen over dat al even kleine woordje “wil”.

Wat zegt dat over iemand als hij “hoger onderwijs” wil? Hoger. Als je dat koppelt aan de wil, klinkt het bijna als een tautologie. Iedereen wil hoger onderwijs, zoals iedereen een hoger salaris wil en meer geluk. Het betekent niets. Maar het verklaart in één keer wel waarom we aan de universiteit zo’n last hebben van de verwarring tussen “kwalitatief beter” en “kwantitatief meer”. Het ligt gewoon in de naam van ons onderwijs besloten. En juist omdat iedereen vanzelfsprekend hoger onderwijs wil, voegt minister Bussemaker er streng aan toe dat er een extra voorwaarde geldt: “voor iedereen die het kan.”

Maar wil iedereen wel hoger onderwijs? Weet de gemiddelde scholier wel wat hij wil als hij hoger onderwijs wil? Ik betwijfel dat zeer.

Onze scholieren groeien op in een cultuur waarin de volgende vooronderstellingen vrijwel nooit betwist worden: (1) het is belangrijk er uit te halen wat er in zit; (2) je moet je talenten ontwikkelen; (3) hoe hoger het diploma waarmee je de arbeidsmarkt betreedt, hoe groter de kans op een aantrekkelijke, goed betaalde baan en dus hoe groter de kans op een gelukkig leven. Omdat iedereen dat gelooft, geloven onze scholieren dat ook. En dus is het evident dat ze “hoger onderwijs” willen, whatever it is.

Dat is één van de serieuze problemen waarmee onze universiteiten worstelen: dat ze overspoeld worden door studenten die helemaal niet door nieuwsgierigheid gedreven worden, die helemaal niet geïnspireerd raken door ontbrekend begrip, die helemaal niet het verlangen hebben om over de grenzen van het weten heen te kijken, al was het maar omdat ze al lang verleerd hebben dat verwondering beloond wordt.

Zolang we in Nederland klakkeloos blijven geloven in onze Europese taak om te zorgen voor een beroepsbevolking die voor de helft uit “hoger opgeleiden” bestaat, zal het voor de initiatiefnemers van Science in transition – en voor iedereen die de academie een warm hart toedraagt – een hopeloze strijd worden om te zorgen voor een universitair klimaat waarin nieuwsgierigheid de belangrijkste drijfveer is.