Zekerheid

Er waart een spook door Nederland. Je komt hem op de onbenulligste plaatsen tegen, maar ook op de pijnlijkste momenten, als het collectieve verdriet ons bijna te groot wordt en we ons één grote familie voelen die in de steek gelaten is, al weet niemand door wie.
Het spook heet Zekerheid.
Wij willen dat sommige dingen niet gebeuren. Nooit. Ze hadden ook nooit mogen gebeuren. Maar nu het toch zo afgrijselijk mis is gegaan – Hoe is het in hemelsnaam mogelijk? – eisen wij de zekerheid dat deze dingen vanaf nu nooit meer zullen gebeuren.

Nooit meer!
Die zekerheid hebben wij nodig!
Die eisen wij!

Het is jammer dat op dit soort momenten van collectieve verstandsverbijstering er mensen gevonden kunnen worden die zich als autoriteit menen te moeten gedragen en die tegemoet willen komen aan deze eisen. Ze hebben verschillende namen maar vanuit hun functie voelen zij zich aangesproken om die roep om zekerheid serieus te nemen. Zij voeden het spook. Zij nemen ons mee op dat dwaalspoor, verder het bos in, zodat we ons telkens opnieuw meer verlaten zullen gaan voelen dan ooit. Zij maken het steeds erger.
Wij maken het steeds erger.
De media slagen er in ons een collectieve stressrespons te ontlokken. Tussen de bedrijvigheid van alle dag is er één onderwerp waar onze aandacht steeds naar toe getrokken wordt. Wij zetten ons schrap, als een konijn in de koplamp, machteloos, bang, verbijsterd, woedend.
En in die verslagenheid zijn er dan telkens weer mensen die er blijkbaar niet tegen kunnen dat wij er collectief stuk van zijn, die ons goedbedoeld ons vertrouwen afnemen en het willen proberen te ruilen voor zekerheid.
Afgelopen zomer was er die onbenulligheid over fipronil in onze eieren. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit meende ons te moeten beveiligen tegen een schadelijke stof die in eieren bleek voor te komen. De schade voor de pluimveesector loopt inmiddels in de honderden miljoenen. Vele bedrijven zijn kapot gemaakt; gezinnen geruïneerd. Niemand is ziek geworden van die eieren, maar de consument heeft de zekerheid nodig dat dit soort schadelijke stoffen niet in zijn voedsel zit. De schade voor de sector is echter niet het ergst.
De echte schade zit in het aangewakkerde wantrouwen. Want dat houd je over aan de belofte van zekerheid.

Op dit moment rouwt Nederland om de hartverscheurende geschiedenis van Anne Faber die door de bossen ten noorden van Utrecht fietste; een fietstocht die eindigde in de dood. Het is verschrikkelijk dat dit is gebeurd. Verschrikkelijk. Daar zijn geen woorden voor.
Wij zijn daar collectief stuk van!
Maar laten we alsjeblieft het spook van de zekerheid niet voeden. Laten we niet eisen dat dit nooit meer zal gebeuren. Er is geen autoriteit die dat kan garanderen. Er moet ook geen autoriteit opstaan die ons wil doen geloven dat wij die zekerheid mogen eisen.
Die eis voedt alleen het wantrouwen.
En dat is al zo groot.

Er waart een spook door Nederland. Het heet Zekerheid.

6 Reacties

  1. “Afgelopen zomer was er die onbenulligheid over fipronil in onze eieren. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit meende ons te moeten beveiligen tegen een schadelijke stof die in eieren bleek voor te komen. ”

    “Niemand is ziek geworden van die eieren, maar de consument heeft de zekerheid nodig dat dit soort schadelijke stoffen niet in zijn voedsel zit.”

    Ik vind dit erg rare zinnen.

    Is het wenselijk dat er geen schadelijke stoffen in voedsel zitten?
    Is het de taak van de voedsel- en warenautoriteit om de veiligheid van voedsel te bewaken?

    Als het antwoord op deze 2 vragen “ja” is, dan zie ik niet wat er mis is met de wensen van de consument wat betreft veilig voedsel en de actie van de voedsel- en warenautoriteit…

    Los van het bovenstaande, als ik probeer om uw algemene boodschap/kern van betoog te begrijpen zie ik uw punt niet. Ik denk niet dat mensen “zekerheid eisen”, want dat kan natuurlijk niet, en ik denk dat mensen dat ook zo zien. In mijn interpretatie bedoelen mensen met “dit mag nooit meer gebeuren”, dat er 1) wordt onderzocht hoe iets “slechts” heeft kunnen gebeuren, zodat er 2) eventueel maatregelen kunnen worden getroffen die er voor zorgen dat “slechte” dingen een kleinere kans hebben om te gebeuren in de toekomst. Dit lijkt me geen vreemde of onrealistische wens en actie van de burger/autoriteit, en er zal vast wel een slim iemand zijn op uw universiteit die kan betogen dat die gedachte, en bijpassende maatregelen, in het algemeen voor verbeteringen in de wereld hebben gezorgd in de afgelopen 100 jaar ofzo.

    1. Het interessante aan de vragen die je stelt is dat ze behoorlijk vanzelfsprekend klinken, maar dat helemaal niet duidelijk is of ze begrijpelijk te maken zijn. Ik bedoel dit. Of een stof schadelijk is hangt af van wie wat er wanneer mee doet. Een stof kan op zichzelf beschouwd niet schadelijk zijn. Water kan dodelijk zijn, als je er in één keer meer dan zeven liter van drinkt. En giftige stoffen kunnen positieve effecten hebben als je er hele, hele kleine beetjes van inneemt. Dat betekent dat de vraag naar de (on)wenselijkheid van schadelijke stoffen in voedsel niet zo in het algemeen gesteld kan worden. Die vraag betekent niets.
      Iets vergelijkbaars is er aan de hand met die vraag naar de taak van de voedsel- en warenautoriteit. Het bewaken van de veiligheid van voedsel is een onbegrijpelijke taak als je niet specificeert welk voedsel, wiens veiligheid en wat je met ‘bewaken’ bedoelt.
      Er is de afgelopen honderd jaar in algemene zin heel veel goeds gedaan door goed na te denken over voedsel en gezondheid, en vooral door heel veel meer te gaan begrijpen van het belang van hygiëne. Dat is grote winst. Die winst is ook te vertalen geweest naar het gezonde verstand van het algemene publiek. Dat kon zich ontwikkelen door te gaan begrijpen wat de relatie is tussen hygiëne, voedsel en ziekteverschijnselen. Maar op dit moment hebben we te maken met een verwetenschappelijking van deze fenomenen die het grote publiek juist onmondiger aan het maken is, en afhankelijker van een autoriteit met een niet meer inzichtelijk te maken expertise. Daar maak ik mij zorgen om.
      Ik vind dat dit soort autoriteiten beter moeten inzien en beter moeten uitleggen wat er van hen gevraagd wordt en vooral het grote publiek moeten uitleggen waarom sommige vragen niet beantwoord kunnen worden. Daarbij is het cruciaal dat het grote publiek moet gaan begrijpen dat de antwoorden niet komen omdat ze het antwoord nog niet weten, maar omdat de vraag betekenisloos is. Door het serieus blijven nemen van dit soort betekenisloze vragen, maken deze autoriteiten het grote publiek afhankelijk van hen (en dat geldt ook omgekeerd), en dat is niet alleen een bedreiging van ons gezonde verstand, maar ook een aanjager van groeiend wantrouwen.
      Ik vind dat ongewenste ontwikkelingen.

      1. “Dat betekent dat de vraag naar de (on)wenselijkheid van schadelijke stoffen in voedsel niet zo in het algemeen gesteld kan worden. Die vraag betekent niets.”

        “Door het serieus blijven nemen van dit soort betekenisloze vragen, maken deze autoriteiten het grote publiek afhankelijk van hen (en dat geldt ook omgekeerd), en dat is niet alleen een bedreiging van ons gezonde verstand, maar ook een aanjager van groeiend wantrouwen.”

        Ik begrijp niet wat er “betekenisloos” is aan de vraag naar de (on) wenselijkheid van schadelijke stoffen in voedsel.

        Als ik probeer te herleiden hoe, en waarom, u tot die uitspraak komt, lijkt het er voor mij op dat u daarvoor zinnen gebruikt als “giftige stoffen kunnen positieve effecten hebben als je er hele, hele kleine beetjes van inneemt.”. Volgens mij is het zo dat dat soort nuanceringen worden meegenomen in een bepaald oordeel, en de communicatie daar van naar het algemene publiek.

        Los daar van, gelukkig kan de burger zelf bepalen of ze iets met de informatie willen doen die de voedsel- en warenautoriteit deelt. Mensen kunnen ook zelf onderzoek doen als ze dat willen.

        “Maar op dit moment hebben we te maken met een verwetenschappelijking van deze fenomenen die het grote publiek juist onmondiger aan het maken is, en afhankelijker van een autoriteit met een niet meer inzichtelijk te maken expertise. Daar maak ik mij zorgen om.”

        Nu wordt het interessant! Ik ben helemaal voor het grote publiek mondiger maken. Als u zich zorgen maakt over mogelijke afhankelijkheid van autoriteiten met een niet meer inzichtelijk te maken expertise, kunt u zich inzetten om die (zogenaamde?) expertise inzichtelijk te maken.

        Dit kan wellicht door b.v. open access van wetenschappelijke publicaties te ondersteunen, waardoor het grote publiek toegang heeft tot de informatie die leidt tot bepaalde beslissingen. En er kan een manier ontwikkeld worden waardoor de burger kan participeren in het wetenschappelijk bedrijf (is al aan de gang via “pre-prints”). Verder kunt u de burger het belang van (logisch) redeneren leren, en er b.v. voor pleiten dat dit op scholen wordt geleerd.

        Dit soort zaken lijken me van groter belang, en nuttiger, om de burger mondiger te maken, de mogelijke afhankelijkheid van autoriteiten tegen te gaan, wantrouwen tegen te gaan als het niet gerechtvaardigd is en aan te wakkeren als het wel gerechtvaardigd is, en gezond verstand wakker te schudden dan “betekenisloze” zinnen schrijven over “betekenisloze” vragen.

        1. Fijn dat je het eens met me bent dat autoriteiten hun redenen veel toegankelijker zouden moeten maken. Maar dat is verenigbaar met het belangrijk vinden dat autoriteiten ervoor moeten waken om betekenisloze vragen serieus te nemen als vragen die een antwoord verdienen. Want zulke vragen serieus nemen, betekent dat je het grote publiek gaat wijsmaken dat ze een goede, relevante, belangrijke, beantwoordbare vraag hebben gesteld. En als het niet zo’n vraag is, ga je jezelf en het publiek voor de gek houden door te doen alsof er relevante redenen zouden kunnen bestaan voor dit of dat antwoord. En dat is bij betekenisloze vragen niet zo. Doen alsof, betekent in feite dat je alleen nog maar bezig bent met het behouden en rechtvaardigen van je macht.
          Vergelijk de vraag naar de (on)wenselijkheid van schadelijke stoffen in voedsel maar eens met de vraag naar de (on)wenselijkheid van jonger te zijn dan je buurvrouw. Dat is ook een betekenisloze vraag in zijn algemeenheid. Dat zal namelijk verschillen van buurvrouw tot buurvrouw (oftewel: over welk voedsel heb je het?), van situatie tot situatie (hoe vaak eet je dat voedsel?) en van mens tot mens (over wat voor schadelijkheid heb je het?). Anders gezegd: als je alle specificaties (en dat is iets anders dan nuanceringen) meeneemt, ga je merken dat de vraag in zijn algemeenheid niets betekent.
          Een vragensteller uitleggen dat een vraag geen antwoord verdient, is een lastige maar soms belangrijke taak voor degene aan wie die vraag gesteld wordt.

  2. Als denkers/filosofisch geschoolden eens vader van het vaderland kunnen worden, dan stel ik voor Jan te nomineren. Serieus. M.

    1. Ik ben vader van drie kinderen, Michiel. Dat is genoeg. 🙂

Reacties zijn gesloten.