Eerst werken, dan studeren

Het automatisme om na het voortgezet onderwijs te gaan studeren moet de wereld uit. We hebben ons initiële onderwijs veel te lang gemaakt. Dat wakkert onnodige angst voor de arbeidsmarkt aan. Bovendien berooft het de universiteit van de broodnodige studenten met een prangende leervraag. Ga eerst eens in een tussendecennium naar zo’n vraag op zoek. Ga werken.

Met een bezwaard hart houd ik me tot nu toe verre van WoinActie. Ondanks mijn sympathie voor mensen die in verzet komen tegen de desastreuze werkdruk lukt het me niet te pleiten voor meer geld voor de universiteiten. De reden is eigenlijk heel simpel en identiek aan de reden waarom ik ruim 35 jaar geleden als Vriend van Amelisweerd betrokken was bij de bezetting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Meer asfalt leidt tot meer mobiliteit leidt tot meer auto’s leidt tot meer files leidt tot nog meer asfalt. Dat is een foute cirkel die je moet zien te doorbreken. Zo’n cirkel zie ik ook in het hoger onderwijs: meer geld voor de universiteiten leidt tot meer academisch onderwijs leidt tot meer studenten leidt tot meer werkdruk. Daar schieten we niets mee op.

Terwijl de oplossing simpel is, net als in het verkeer. Laat de auto staan. Gebruik hem alleen als je beslist ergens naar toe moet, zo dringend dat je daar zelfs een file op een tweebaansweg voor over hebt. Dat hadden we jaren geleden moeten bedenken.

De analogie voor het hoger onderwijs is deze: ga niet studeren. Ga gewoon werken. Het betreden van de arbeidsmarkt is namelijk altijd lastig. Dat heeft nauwelijks met de hoogte van je diploma te maken. Dat blijft lastig, ook als je superhoog opgeleid bent. Of als je overgekwalificeerd bent. Je zult het merken als je solliciteert: ze vragen om ervaring. En ervaring doe je niet op in het huidige onderwijs. Dat is een reden te meer om zo snel mogelijk te gaan werken. Dan doe je in ieder geval ervaring op.

Natuurlijk gaat het doorbreken van zo’n cirkel niet vanzelf. Het zal pijn doen. Er zal veel verzet zijn. We zullen door een dal moeten gaan, een dal waarin de arbeidsmarkt zich geen raad zal weten met al die vroege schoolverlaters die niet gaan studeren. Maar ik zie meer heil in dat dal dan in de wal die het schip zal moeten keren als we straks met 40 procent hoger opgeleiden zitten wier enige praktische ervaring is dat ze onbruikbaar abstracte stof op een vast moment hebben leren reproduceren. 

En ik zie daarnaast een belangrijk voordeel voor gezond en uitdagend academisch onderwijs. Mensen zullen in hun werk namelijk zo af en toe op een verlegenheid in hun eigen functioneren stuiten. Ze zullen beseffen dat ze iets niet begrijpen of iets niet kunnen. Zo’n besef zou zomaar kunnen uitgroeien tot een leervraag, hun eerste eigen, authentieke leervraag. Geen vraag die al lang voor ze klaarligt in het zogenaamd probleemgestuurde, studentactiverende onderwijs, maar een vraag die echt van henzelf is, waar zijmee zitten, buiten de collegezalen. Dat is wat het academisch onderwijs nodig heeft: mensen die staan te trappelen om te komen studeren omdat ze zelf met hun eigen prangende leervraag zitten.

Zulke studenten kennen we tegenwoordig alleen nog in het post-academische onderwijs, het onderwijs voor mensen die in hun werk ontdekken dat ze eigenlijk te vroeg met studeren zijn gestopt en die nu in inspirerende en veeleisende duale trajecten tegelijkertijd leren en werken. Dat zijn voor docenten geweldige studenten. Laat die maar komen! Daar heb je er nooit te veel van. Daar werk je met plezier harder en langer voor. Omdat je ook zoveel van ze krijgt, omdat ze zoveel komen brengen. 

Zulke studenten worden op dit moment aan de universiteit enorm gemist. Vandaar dat ik voor een verplicht tussendecennium pleit. Eerst gaan werken. Ervaring opdoen. Ontdekken wat je niet begrijpt. En dan pas het post-initiële onderwijs in. In een duaal traject. Omdat jij het wil. Echt wil.Zelfs als je er in de file op een tweebaansweg naar toe zou moeten rijden.

Dit opiniestuk verscheen eerder in de Volkskrant.

2 Reacties

  1. Hallo mijnh J.Bransen. Dit idee roep ik al jaren. Mijn kinderen moesten naar de middelbare school. In dezelfde periode gingen ze op zaterdag of doordeweeks na schooltijd aan het werk. Dat baantje leverde voor hen veel op: waardering van de volwassenen, uithoudingsvermogen, samenwerken, omgaan met geld, zelfrespect. Ze maakten in die uren deel uit van de werkendenwereld. Die vorming zette ze aan het denken over hun latere werk. Voorbeeld: een van onze zoons werkte bij een tuinder in de buurt. Dat was zo’n succes dat deze man hem als compagnon in zijn bedrijf wilde hebben. Hij is daardoor meer gaan nadenken over een toekomstig beroep. De zoon is daarin niet verder gegaan, maar het denkproces heeft hem geen windeieren gelegd: hij is nu projectleider bij een grote baggeraar. Vriendelijke groet, Cobie Bontenbal, moeder van 8.

Reacties zijn gesloten.