Eigenaarschap

Er zijn twee dingen mis met een pleidooi voor het versterken van het eigenaarschap van leerlingen van hun eigen leerproces. Het gaat namelijk niet om leerlingen, maar om jongeren. En het gaat niet om hun leerproces maar om hun leven.

Ik word altijd een beetje kriegel als ik onderwijskundigen hoor praten over het versterken van het eigenaarschap van leerlingen van hun eigen leerproces. Daar klopt iets niet, denk ik dan. Bemoei je er toch eens niet zo mee. Laat dat nu eens aan die jongeren zelf.
Die gedachte hielp. Ik realiseerde me namelijk dat ik aan “jongeren” dacht, niet aan “leerlingen”. Dat vond ik een helder begin. Want jongeren zijn niet eerst en zeker niet vooral leerlingen, zelfs niet als zij op school zijn. Wij hebben als ouderen hun leven weliswaar zo georganiseerd dat zij van hun vierde tot hun achttiende jaar verplicht onderwijs ondergaan, maar dat wil natuurlijk nog helemaal niet zeggen dat jongeren zichzelf ook in eerste instantie als leerlingen zullen definiëren. Zeker als zij eenmaal een leeftijd hebben bereikt dat zij zich druk beginnen te maken om zichzelf – zeker dan zullen zij zichzelf niet als leerling definiëren. Dat leverde mij direct een inzicht op in het tweede misverstand dat mij frustreert als ik onderwijskundigen hoor praten. Want het gaat jongeren niet om het eigenaarschap van hun leerproces, maar om het zich nu eindelijk eens kunnen toeëigenen van hun leven.
Het is zo’n simpel inzicht.
En nu ik er in deze termen over nadenk, besef ik ook glashelder welke fout er aan dit misverstand ten grondslag ligt. Ouderen denken over onderwijs na vanuit het perspectief van de school, de onderwijsinstelling, het onderwijsbestel. Maar dat is helemaal verkeerd! Dat is niet het perspectief van waaruit jongeren geïnteresseerd zijn in eigenaarschap – van wat dan ook. Een jongere die zich iets wil toeëigenen, moet namelijk om te beginnen kunnen vertrekken vanuit zijn eigen perspectief, vanuit zijn belevenis. Het is vanuit hun beleving dat jongeren langzaam beginnen te beseffen dat er een verschil is tussen ‘leven’ als zelfstandig naamwoord en ‘leven’ als werkwoord. Dat werkwoord, daar gaat het hen om. Ze leven. En als ze dat eenmaal doorkrijgen, gaan ze beseffen dat er iets voor hen is om zich toe te eigenen. Iets dierbaars: hun leven. Dat is een schokkend besef, want van alle mogelijke levens die er zijn, die reëel of denkbaar zijn, daarvan kunnen zij er slechts eentje leven. Dat leven moeten ze ook leven. Dat is het enige leven dat zij zelf kunnen leven. En zij zijn tegelijkertijd ook de enige die dát leven kunnen leven, die het moeten leven, omdat het hun leven is, een leven dat van niemand anders is.
Dat is een grandioos besef, een besef dat hen jaren bezig zal houden.
En kom in die tijd dan alsjeblieft niet aanzetten met je zorgen over hoe je het eigenaarschap van leerlingen van hun eigen leerproces kunt versterken. Dat zal ze worst zijn. Ze zijn geen leerlingen. Ze zijn jongeren. En het gaat niet om hun leerproces, maar om hun leven.

3 Reacties

  1. Wij, onderwijskundigen, proberen tegenwoordig zoveel mogelijk bij het leven van deze jongeren aan te sluiten en vanuit dat perspectief het onderwijs meer vorm te geven. Misschien is het wel zo dat wij ons meer aan de jongeren en hun leven aanpassen dan dat we van ze vragen om zich meer bij het onderwijssysteem aan te passen. Het gaat er toch om dat ze gemotiveerd blijven, het idee krijgen dat er iets voor ze te halen is in het huidige onderwijs.

    1. Er gebeurt in die drie zinnen van Gerard iets interessants. De eerste zin generaliseert net zoals ik dat deed. Dat heeft altijd iets risicovols, maar ik weet dat er ook veel onderwijskundigen zijn, zoals jij, die oprecht vanuit het perspectief van de jongeren aan onderwijsinnovaties werken. Dus dank voor de nuancering. Maar in de tweede zin klinkt een beetje verongelijktheid door, en dat is jammer. Daar blijf ik dan toch een beetje zitten met de in het leven gehouden tegenstelling tussen leerlingen en onderwijssysteem. En in de derde zin domineert tenslotte toch gewoon weer de onderwijskundige stem waar ik een beetje kriegel van wordt. Want “het gaat er toch om dat ze…het idee krijgen dat er iets voor ze te halen is.” Hoezo? Waarom gaat het daar toch om? En volgens wie?
      Ik begrijp heel goed dat onderwijskundigen naar antwoorden zoeken vanuit het gegeven dat er onderwijs is en dat er een onderwijsbestel is dat zijn eisen stelt. Maar als filosoof kijk ik veel breder en ben ik geïnteresseerd in onderwijs om het onderwijs zelf, niet om wat er voor wie dan ook uit te halen zou zijn.

Reacties zijn gesloten.