Proef

In onze kennissamenleving worstelen wij met onbedoelde kwalijke bijeffecten. Die hebben deels te maken met de opmars van expertise, dat wat maakt dat leken en deskundigen onverstandig met elkaar omgaan. En het heeft, fundamenteler, te maken met het onderwijs, met hoe in dat onderwijs ongelijkwaardigheid wordt bekrachtigd. De oplossing: moedig iedereen aan om telkens weer zelf de proef op de som te nemen. Op een niet-schoolse manier.

Het is een prachtig woord, proef. Als je het een aantal keren na elkaar uitspreekt of het langzaam van je tong laat rollen is het ook best een raar woord. Proef.
P r o e f… probeer het maar eens.

Gedaan?
Dat was nu een proef.
Je stuit op een bewering, een bewering over wat het geval is. Zo’n bewering is altijd ook een uitnodiging tot instemming. Meestal blijft die uitnodiging impliciet. “Morgen regent het de hele dag.” “In China is een genetisch gemanipuleerde baby geboren.” “Sinterklaas is helemaal geen leuk kinderfeest meer.” Soms is de uitnodiging expliciet, zoals ik hierboven deed. Het kan een letterlijke uitnodiging zijn, maar het is ook mogelijk dat de bewering jouw twijfel aanwakkert of je nieuwsgierigheid wekt. Dan krijgt de bewering jouw instemming niet cadeau, maar span je je eerst in om te kunnen bepalen of die bewering jouw instemming wel waard is.
Zo begint verstandig zijn. Je gelooft iemand niet zomaar, maar onderzoekt de redenen die je hebt om hem te geloven. Je neemt, zoals het cliché dan luidt, de proef op de som.

Rondom die proef op de som is onze kennissamenleving het spoor behoorlijk bijster. Ik wijs daarvoor in mijn werk twee boosdoeners aan, boosdoeners die veel met elkaar te maken blijken te hebben. De ene boosdoener heet expertise, dat wat maakt dat deskundigen en leken onverstandig met elkaar omgaan. Want expertise suggereert dat je als leek zelf de proef op de som niet meer hoeft te nemen. De deskundige heeft het al voor je uitgezocht. De bewering vraagt alleen nog maar om jouw instemming. Er wordt gewoon ontzag van je gevraagd voor de expertise van de deskundige. Je bent als leek immers echt niet meer in staat zelf de redenen nog te onderzoeken die de deskundige heeft om te beweren wat hij beweert. De proef is blijkbaar al genomen. En de proef is zo complex dat jij hem zelf niet eens kúnt nemen.
Proefondervindelijk is de juistheid van de meeste beweringen voor gewone mensen helemaal niet meer vast te stellen. Als leek heeft onze kennissamenleving je daarvoor iets anders in de plaats gegeven: wetenschappelijk bewijs. Dat belooft een veel grotere zekerheid dan jij met je beperkte persoonlijke ervaring ooit proefondervindelijk kunt vaststellen. Maar het berooft je ondertussen wel van jouw persoonlijke betrokkenheid bij veel van wat je geacht wordt te geloven. En het levert je uit aan deskundigen die hun proeven hebben vervangen door methoden, door experimentele designs die wetenschappelijke output garanderen.

De andere boosdoener is het onderwijs. Daar zit in feite het fundamentelere kwaad. Want enerzijds zorgt dat onderwijs voor de expertise die er voor zorgt dat leken en deskundigen onverstandig met elkaar omgaan. Dat is de prijs die we als hoogontwikkelde samenleving betalen voor het toelaten en aanmoedigen van arbeidsdeling in het domein van de kennis. Ons welzijn is die prijs misschien waard, zoals intellectuelen als Steven Pinker krachtig betogen.
Maar anderzijds, als onderwijs te nadrukkelijk op expertise aanstuurt, als het niet kritisch onderzoekt wat de functie en de status van kennis is, als het onverstandig met proeven omgaat, dan gebeurt er in dat onderwijs nog iets, iets dat echt schadelijk is. In zulk onderwijs bekwamen docenten en leerlingen zich namelijk jarenlang in die onverstandige omgang. Dag na dag bekrachtigen ze de ongelijkwaardige, afhankelijke, hiërarchische verhouding tussen zij die het weten en zij die het nog moeten leren. Dag na dag wennen dan degenen die niet zo goed in leren zijn – althans niet zo goed in het schoolse leren – aan het gegeven dat zij terecht in die afhankelijke en ongelijkwaardige positie van laagopgeleiden zullen blijven steken. Zij zijn niet goed in schoolse proefwerken. Zij zullen nooit proefondervindelijk kunnen vaststellen wat zij al dan niet zullen moeten geloven. Zij moeten het maar aannemen, omdat de deskundigen het zeggen.
Voor hun is er geen proef op de som.
En dat wreekt zich. Want proeven, de proef op de som nemen, is een alledaagse, volstrekt normale, menselijke manier van omgang met de wereld, met elkaar en met jezelf. De wereld, en jouw medemensen, en jouw emoties nodigen je immers constant uit om het al dan niet met ze eens te zijn. Dat proef je dan, met precies dat beetje afstand dat je bijvoorbeeld nodig hebt om vast te kunnen stellen of jouw gastheer genoeg suiker in jouw koffie heeft gedaan. Je neemt een slokje, en proeft.
P r o e f t…
Ja, precies goed.
Of nee, graag nog een schep erbij. “Want ik ben een zoetekauw, hoor.”

Die vaardigheid, om zelf meningen te leren proeven, om beweringen proefondervindelijk te leren beoordelen… Zullen we die vaardigheid weer radicaal centraal gaan stellen in het onderwijs. Dat vraagt om een radicale herziening van ons onderwijsbestel. En om een radicale herwaardering van waar het in het onderwijs om gaat, waarvoor onderwijs eigenlijk bedoeld is.
Daarover gaat mijn nieuwe boek Gevormd of vervormd. Een pleidooi voor ander onderwijs.
Over de inhoud van dat boek kun je binnenkort meer lezen op een nieuwe website: pleidooivooranderonderwijs.nl (Nog even geduld, aub.)