Betrouwbaarheidsdeskundigen

Steeds meer van overheidsfinanciering afhankelijke sectoren gaan gebukt onder de grote last dat zij tot in het detail administratief rekenschap af moeten leggen van hun prestaties. Van onderwijs tot defensie, van jeugdzorg tot rechtspraak, en van musea tot de gezondheidszorg: van hoog tot laag, van klein tot groot, op alle niveaus moet er rekening gehouden worden met prestatie-indicatoren, dat vreselijke, nieuwe woord waarmee de accountants hun greep op het professionele menselijk handelen weer uit hebben kunnen breiden.

Deze nadruk op het afleggen van rekenschap is het resultaat van wat in feite een simpele denkfout is, zoals ik in Laat je niets wijsmaken aantoon. De denkfout betreft de verhouding tussen betrouwbaarheid en vertrouwen, en bestaat er in te denken dat het vertrouwen van de ene partij zijn grond vindt in de betrouwbaarheid van de andere partij. Maar dat is juist andersom! Vertrouwen gaat aan betrouwbaarheid vooraf.

De denkfout is de wereld in geholpen, zo beweer ik, door de bemiddelende rol van wat we deskundigheid zijn gaan noemen. Daardoor kan, bijvoorbeeld, het hoofd van een school denken dat zijn docenten betrouwbaar zijn omdat ze deskundig zijn. En daardoor kan hij zijn docenten vertrouwen en durft hij de hem toevertrouwde leerlingen aan deze professionals toe te vertrouwen. Vertrouwensrelaties werken echter precies andersom, omdat het in dergelijke relaties nooit op een beslissende manier om deskundigheid gaat, maar altijd om de goede wil van de ander. Want je kunt nog zo deskundig zijn… als je niet van goede wil bent, dan betekent dat helemaal niets.

Ik citeer uit mijn boek:

Hiermee stuiten we op een hedendaagse versie van het klassieke probleem van Juvenalis: wie bewaakt de bewakers? Treurig genoeg lijken we daarbij tegenwoordig vergeten te zijn dat Juvenalis een cynische satiricus was die geen serieus pro­bleem aan de orde wilde stellen maar die een decadente uitwas bekritiseerde. Wij nemen het probleem wel serieus, maar wij begrijpen het niet goed. Wij zoeken de verkeerde kant op en creëren zo een nieuwe uitwas, weliswaar geen decadente, maar een uiteindelijk veel treurigere: een uitwas van wantrouwen. Wij hebben namelijk een verwoestend antwoord op de vraag wie de betrouwbaarheid van deskundigen bewaakt: betrouw­baarheidsdeskundigen. Ze zijn massaal het onderwijs en de uni­versiteiten binnengekomen: de accountants, de toezichthou­ders, de visitatiecommissies die zorgvuldig registreren dat een diploma ook staat voor waar het voor zegt te staan. Onze des­kundigen zijn betrouwbaar. Echt. Zij hebben een diploma. Een gewaarborgd diploma. Met een stempel van een oplei­dingsinstituut. En dat opleidingsinstituut is zelf ook weer ge­sierd met een stempel. Zij is geaccrediteerd. Zij heeft zelf haar diploma gehaald. En, inderdaad, ook de deskundige leden van accreditatiecommissies hebben zelf weer hun diploma gehaald. Het Droste-effect is niet te overzien: voor iedere deskundige een diploma, voor ieder diploma een stempel, voor iedere stempel een accreditatie, voor iedere accreditatie weer een des­kundige, met een diploma, met een stempel, enzovoort. (p. 101)

Ik sla een stukje over en citeer ook het slot van mijn betoog:

Want kijk nog eens precies naar die twee mogelijkheden die ik aan het begin van deze paragraaf schetste: of je begint met iemand iets toe te vertrouwen omdat je de verantwoordelijkheid daar­voor zelf durft te dragen, of je begint met het vaststellen van de mate waarin iemand betrouwbaar is omdat je eerst de zeker­heid wilt hebben dat hij de bijbehorende verantwoordelijkheid kan dragen. Deze tweede, zogenaamd veilige optie zegt je te beginnen met het vaststellen van iemands betrouwbaarheid. Wat ligt daarin verborgen? Dat jij de verantwoordelijkheid voor deze vaststelling zelf durft te dragen. Dat gaat nooit weg. Het is de keerzijde van de goede wil van de ander die je altijd nodig hebt. Je kunt iemands diploma’s bekijken. Je kunt de ac­creditatie van zijn opleiding bestuderen. Je kunt de inspectie­rapporten van de visitatiecommissie opvragen en je door de droge stof heen ploeteren. Je kunt de stempels in die rapporten bekijken. Je kunt het curriculum vitae van de inspecteurs bestu­deren. Je kunt navraag doen bij het ministerie. Maar hoe ver je ook doorvraagt op zoek naar vaste grond, ergens komt het moment waarop jij jouw eigen verantwoordelijkheid onder ogen moet durven zien en zult moeten beseffen dat jij moet beginnen. Jij moet beginnen met vertrouwen, met te durven bouwen op jouw oordeel dat de inspecteur betrouwbaar is, of degene die hem aanstelde, of de procedure die hij volgt. Jij moet beginnen met verantwoordelijkheid nemen, zoals je ooit, lang geleden, in jouw wieg, begonnen bent met toevertrou­wen, met overgave, met passie.

Er is geen ontkomen aan. Als toevertrouwen een expliciete, bewuste activiteit is, als je behoefte hebt aan betrouwbare me­demensen, dan zul je zelf moeten beginnen met het nemen van verantwoordelijkheid voor jouw eigen kwetsbaarheid. (pp. 103-104)

De denkfout is familie van een populaire ideologie, die van de maakbaarheid van het leven. Want de omkering die ik bepleit, dat we zullen moeten beginnen met het nemen van verantwoordelijkheid voor onze eigen kwetsbaarheid, impliceert dat we onze kwetsbaarheid voor lief moeten nemen, dat we haar – ook uiteindelijk – niet zullen kunnen elimineren en dat we zullen moeten accepteren dat lijden onderdeel van het leven is.

Dat is natuurlijk een waarheid als een koe, een tegeltjeswijsheid die je alleen kunt vergeten als je ondergedompeld raakt in de maakbaarheidsideologie en vertrouwen denkt te kunnen vervangen door verzekeren.