Big data en sturing op uitkomst

Ga voor de grap eens op Funda kijken naar de foto’s van interieurs. Kijk eens goed naar wat je ziet. Al die huizen gaan op elkaar lijken. Zo leeg en licht mogelijke, onpersoonlijk gemaakte woonvertrekken. Nergens foto’s van de kinderen aan de muren of in lijstjes. Ook geen foto’s van de vakantie of van een te vroeg overleden vriend of familielid. Nergens slingert post, geen opengeslagen krant, of een nog niet uitgelezen boek. Overal staan bloemen, kaarsen, gekleurde vaasjes. Ook ontbreekt de verplichte fruitschaal nergens. Appels, sinaasappels, bananen. Mooi in beeld gebracht met de groothoeklens die alle ruimtes een vreemde diepte geven. Links en rechts zijn de ramen, deuren, tafels en stoelen grotesk vervormd. De bedden boven zijn allemaal voorzien van neutraal beddengoed. En op de kinderkamers staat zichtbaar opgesteld speelgoed. Een paar stuks.

In ieder huis.

Ik kreeg nog iets heel anders te horen, deze week, waardoor me ineens een patroon ging opvallen. Ik had medelijden met de HR recruiters van een grote multinational die tussen honderden afgestudeerden op zoek moeten naar de pareltjes die het bedrijf later als CEO naar nieuwe hoogten zullen leiden. Al die jonge mensen die zonder ervaring, maar met ambitie, hun uiterste best doen om zo goed mogelijk zichzelf te zijn terwijl ze tegelijkertijd hun best moeten doen om zo goed mogelijk op te vallen. Ik stel me die recruiters voor met hun gebrekkige meetinstrumenten en hun vergrootglas. Na drie of vier voorronden houden ze nog een stuk of wat kandidaten over die allemaal steeds meer op elkaar beginnen te lijken. Juist in hun onmeetbare verschillen. En dan wordt het gokken, ongefundeerd gokken. Want het is toch een totaal uniforme club kandidaten geworden waar de toekomst van het bedrijf maar moeilijk in te ontwaren is.

Het zijn maar twee anekdotes. En je gaat mij niet horen zeggen dat het voldoende bewijsmateriaal is voor het vermoeden dat zich aan mij opdringt. Maar aan de hand van het volgende contrast kan ik misschien iets uitleggen over het verschil tussen identiteit en verschil. Kijk. Vroeger woonden de mensen in mijn dorp hun hele leven in dat dorp. Daar zochten, en vonden, ze hun partner. Daarmee kregen ze kinderen, die elkaar weer zochten, en vonden. Ze gingen steeds meer op elkaar lijken, daar, in mijn dorp. Een kleine verzameling, geïsoleerde families. Ze wisten niet beter. Zo ging dat. En het ging goed, want die meiden en die jongens uit de dorpen verderop… Ja, dat was echt ander volk, hè. Die begreep je niet.

Maar zoals Wim Sonneveld al zong: “Blijkbaar leefden ze verkeerd. Het dorp is gemoderniseerd.”

Nu zwermen we over de hele wereld uit. We komen overal. De wereld is een onmetelijk groot dorp geworden. Een global village.

Met onze razendsnelle computers, ons maakbaarheidsideaal en onze instrumentele rationaliteit hebben we ondertussen van die wereld een enorme dataset gemaakt. Die big data harken we bij elkaar en dan laten we econometristen naar patronen zoeken. Die komen op het bord van marketeers, die er een grafische vormgever bijhalen om het een en ander flitsend op te dissen.

Het resultaat kennen we: de interieurs op Funda, de kandidaten voor een traineeship. Het verschil met dat dorp van toen is eigenlijk niet zo groot. Toch?