De wachtkamer

Iemand vraagt mij of geduld te oefenen is. Nadenkend over een antwoord stuit ik op momenten in mijn leven dat ik zelf geduld nodig had, veel geduld, en in mijn herinnering zie ik dat geduld klem zitten tussen aan de ene kant gelatenheid en aan de andere kant verzet. Zo’n spectrum herken ik tegenwoordig als een figuur uit de deugdenleer. Geduld is een deugd, die het midden weet te behouden tussen twee ondeugden. Je kunt té geduldig zijn en dan wreekt zich dat in het ene extreem als gelatenheid. Je laat toe wat niet zou mogen gebeuren en niet zou hoeven gebeuren. Maar je kunt ook té ongeduldig zijn en dan wreekt zich dat in het andere extreem als verzet, het onhebbelijke verzet van iemand die niet kan accepteren dat sommige dingen nu eenmaal niet veranderd kunnen worden.

Die deugd in het midden heeft het maar lastig. Die heeft eigenlijk altijd nog een andere deugd nodig, de deugd van de wijsheid, van het verschil te kunnen herkennen tussen, aan de ene kant, wat wel en wat niet veranderd kan worden, en, aan de andere kant, wat wel en niet zou mogen en hoeven gebeuren. Die wijsheid is het moeilijkst van alle deugden en ik zie mijn pleidooi voor gezond verstand als een pleidooi voor een oefening in wijsheid. Zoals je geduld kunt oefenen, in situaties waarin je het nodig hebt, zo kun je ook wijsheid oefenen, heel de dag door, en overal, omdat het leven zelf uiteindelijk misschien niet veel meer is dan een oefening in wijsheid.

Die oefening maken wij tegenwoordig veel moeilijker, sinds we in moderne tijden de wetenschap als onze nieuwe god zijn gaan vereren, en denken dat je aan kennis meer hebt dan aan wijsheid.

En ineens zie ik in de wachtkamer het ultieme symbool voor de houdgreep waarin leken en deskundigen elkaar vandaag de dag zo gemakkelijk in hun honger naar kennis klem houden. De wachtkamer, waarin je geduld zou kunnen oefenen, is een ruimte waarin er een sluipmoord wordt gepleegd op jouw wijsheid, én op de wijsheid van de deskundige waar je op wacht.

In de wachtkamer kun je zelf niets doen. Ja, wachten. Maar het is geen wachten op Godot, geen onverzettelijk en tegelijkertijd gelaten wachten op wat misschien nooit komen gaat, maar wachten op de professional die de wachtkamer voor je heeft gebouwd, ingericht en opengesteld. Die professional heeft het druk met zijn andere cliënten, die hij aan het helpen is, en waarmee hij straks klaar zal zijn. Dát is de belofte van de wachtkamer. Jouw verblijf daar is tijdelijk. Per definitie. Professionals hebben een wachtkamer omdat ze jou, op het moment dat zij er helemaal voor jou kunnen zijn, daadwerkelijk zullen kunnen helpen. Die zekerheid heeft zich in de architectuur van de wachtkamer gerealiseerd. Een wachtkamer is de gematerialiseerde belofte dat jij straks geholpen zult worden. Je wacht niet voor niets: behandeling (en herstel!) zijn aanstaande!

Maar ondertussen moet je wel accepteren dat jouw leven stil staat, dat je als het ware even zelf jouw leven niet meer leeft, dat het in de wachtstand staat, in de handen is gelegd van een deskundige, iemand die het weet.

Een wachtkamer vreet aan je geduld. Maar meer nog aan je wijsheid, omdat je daar in die wachtkamer per definitie het zicht kwijt bent op het onderscheid tussen, aan de ene kant, wat wel en wat niet veranderd kan worden, en, aan de andere kant, wat wel en niet zou mogen en hoeven gebeuren. Dat inzicht is voorbehouden aan de deskundige in zijn behandelkamer. Een wachtkamer vraagt van jou als cliënt slechts om gelatenheid, en geeft je een hoop die je niet begrenzen kunt.

Die onbegrensde hoop kenmerkt de hoogmoed van onze kennissamenleving. En hoogmoed komt voor de val, zoals iedereen weet die zijn gezonde verstand gebruikt.