Kleur bekennen

Eén van de uitwassen van de verwetenschappelijking van het alledaagse leven is de huidige hype rondom de kleurenmodellen voor samenwerking op de werkvloer. Daarbij gaat het mij niet om de status van dit soort modellen. Of ze nu evidence-based of slechts pseudo-wetenschappelijk zijn – het gaat mij om wat het gebruik van dit soort modellen met mensen doet.
Ik denk dat ik het niet beter kan uitleggen dan met behulp van dit plaatje van Hein de Kort. Het is duidelijk dat we hier met een blinde te maken hebben, maar als je goed kijkt dan hebben we eigenlijk te maken met iemand die op een bijzondere manier de stoeprand waarneemt. Hij doet dat niet met zijn ogen, want daar zit een zwarte bril voor. Hij doet het met zijn stok, wat een buitengewoon handig waarnemingsinstrument blijkt te zijn. Wat zien we nog meer? We zien twee stoepranden, een echte en eentje in een gedachtewolk. En we begrijpen allemaal wat hier bedoeld wordt. De stoeprand in de gedachtewolk drukt uit dat de man zijn omgeving correct waarneemt, waardoor hij zich in die omgeving kan oriënteren en weet hoe hij zijn weg moet en kan vervolgen. Hoe lukt het deze blinde zijn omgeving zo correct waar te nemen? Dat is de verdienste van de stok. De stok is de mans waarnemingsinstrument. Merk trouwens op dat de man de stok ook op een capabele manier weet te hanteren. Want als je goed kijkt zie je letterlijk twee stokken en twee handen. Er is verrassend veel te zien in dit plaatje. Iedereen begrijpt onmiddellijk dat die man maar één hand heeft en dat er maar één stok is, die door de man zodanig gebruikt wordt dat hij zich moeiteloos kan oriënteren. De man is blind, dus hij kan zijn omgeving niet rechtstreeks – onmiddellijk, onbemiddeld – waarnemen. De stok moet tussenbeide komen, en dankzij de vaardigheid van de man werkt dat uitstekend.

Wat kunnen we hiervan leren als we het plaatje beschouwen als een metafoor voor hoe de gemiddelde werknemer zijn omgeving waarneemt om zich te oriënteren?
Ten eerste: de gemiddelde werknemer is blind, blind voor wat er op de werkvloer toe doet. Dat is natuurlijk niet waar, maar wat wel waar is – althans wat de kleurenmodellen-hype ons wil doen geloven – is dat er betere waarnemingsinstrumenten bestaan dan onze eigen ogen. We zouden kunnen proberen die zwarte bril af te zetten, maar zoals dat nu eenmaal is met blinden, dat helpt niet. Wie blind is, is blind, en doen alsof het niet zo is, is behoorlijk suf, en vermoedelijk ook ongepast. Onvermogens kunnen aangeboren zijn, maar zelfs als dat niet zo is, moeten we ze natuurlijk wel respecteren als ze feitelijk gegeven zijn. Maar gelukkig hebben we deze blinde werknemer iets te bieden: een stok, een waarnemingsinstrument, een kleurenmodel dat zal kunnen bemiddelen tussen werknemer en werkvloer. Dankzij het kleurenmodel ziet de werknemer wél hoe het gesteld is met zijn collega’s: sommigen zijn consciëntieus ingesteld (blauw), dominant (rood), creatief (geel), of stabiel en sociaal (groen). Handig. Slechts vier kleuren. Zonder model had je het niet gezien, of niet zo correct kunnen zien. Dankzij dit nieuwe waarnemingsinstrument zie je dieper en correcter wat voor de gewone blinde werknemer onzichtbaar blijft.

Mooi. Maar pas op; we zien iets over het hoofd. De werknemer moet zijn stok leren gebruiken. Als je hem alleen maar die stok geeft, dan wordt hij daar eerder hulpelozer van dan effectiever. Het is alsof de werknemer dankzij het bestaan van de stok zich ineens realiseert dat hij een zwarte bril draagt, of erger nog, wezenlijk gehandicapt, want blind, is. Ik kende het kleurenmodel niet. Ik deed maar wat. Ik botste soms met collega’s en al vallend en opstaand leerde ik me op de werkvloer staande houden. Maar nu besef ik dat ik dat als een blinde deed, dat ik die botsingen had kunnen voorkomen, en dat ik dus beter voorzichtig aan de zijlijn kan blijven staan tot ik het model correct heb leren gebruiken. Interessant. Aanbod schept vraag. En de trainingsbureaus varen er wel bij.
Merk daarbij op dat het niet uitmaakt of het nu om evidence-based modellen gaat of om pseudo-wetenschappelijk bedrog. Zolang het om het aanleren van een nieuw instrument gaat, gaat het niet om het leren afzetten van de zwarte bril. Daardoor wordt het geconstateerde onvermogen stilzwijgend bekrachtigd totdat we geloven dat we inderdaad blind zijn en het niet alleen maar suf maar ook ongepast is om ons hulpmiddelen te onthouden. Tja, en als het eenmaal zo ver is, dan geloven we werkelijk dat we een instrument nodig hebben. En mocht het kleurenmodel een pseudo-wetenschappelijke status hebben, dan moeten we toch minstens pleiten voor gedegen wetenschappelijk onderzoek naar instrumenten die uiteindelijk als evidence-based boven zullen kunnen komen drijven. Tot het zover is, zullen we ons blind voelen, incompetent, tastend in het duister.

Er is nog een tweede nadeel.
De modellen suggereren dat ze bijdragen aan de samenwerking, dat ze de wederzijdse afstemming verbeteren, dat ze bemiddelen tussen de diverse werknemers op de werkvloer. Maar dat is niet zo, omdat we in feite te maken hebben met een cognitief geïnspireerd diagnostiseringsinstrument. De stok is geen gemeenschappelijk instrument dat de werknemers alleen maar samen kunnen gebruiken, alsof ze een team zijn. Nee, het zijn intrinsiek individuele instrumenten, bedoeld om de op zichzelf staande werknemers toe te rusten op hun eigen rol in het team. Daardoor doen dergelijke instrumenten paradoxaal genoeg precies niet wat ze beogen. Ze gaan zich ophouden tussen de werknemers – niet als een brug, maar als een muur. Ze versterken bij iedere werknemer dat hij natuurlijkerwijze op afstand van anderen staat, dat hij die anderen moet zien te duiden, hun kleur moet zien te ontdekken, zodat samenwerking mogelijk wordt. Daardoor bevestigt dit soort instrumenten ook nog eens de al te menselijke neiging om elkaar in hokjes te stoppen, om te denken in onderliggende en vastliggende essenties. Wat daarvan komt heeft Hein de Kort in zijn al meer dan dertig jaar oude stripje buitengewoon verhelderend verbeeld.