Normaal

Vanwege de ophef over René van der Gijps domme reactie op zijn eigen domme, kwetsende, intolerante ‘grap’ publiceer ik hier graag alvast een paragraaf uit mijn aanstaande boek, dat onder de werktitel Vorming en vervorming over het huidige onderwijsbestel gaat. Dit stukje gaat over de betekenis van het woord “normaal”.

(Het is een beetje lang voor een blog, maar ja…)

Eén van de intrigerendste woorden in onze taalgemeenschap is het woord ‘normaal’. Dat is echt een fantastisch woord voor een filosoof. Je kunt het namelijk buitengewoon goed gebruiken om duidelijk te maken waarom het de moeite waard is vragen te stellen over wat stilzwijgend voor vanzelfsprekend wordt gehouden. En dat is zo omdat we het woord ‘normaal’ juist bij uitstek ook gebruiken om vragen over het hoe, wat en waarom van ons gedrag weg te wuiven. We herinneren ons ongetwijfeld allemaal de schermutseling tussen Wilders en Rutte in de Tweede Kamer waarbij Wilders de premier toebeet “Doe eens normaal, man!” en Rutte onmiddellijk reageerde met “Doe lekker zelf normaal!” Wat wordt hier gezegd? Waar hebben beide politici het over?

Beide heren gebruikten op dat moment het woord “normaal” op zowel een prescriptieve als een descriptieve wijze. Beiden verweten elkaar dat zij niet deden wat het feitelijk gegeven script hen opdroeg te doen. Frappant genoeg zeiden ze op dat moment zowel precies hetzelfde als iets totaal tegengestelds. Dat is één van de fenomenale rollen die het woord ‘normaal’ in onze taal speelt. Het kan die rol spelen, omdat het een intrinsiek ambigu woord is, een woord dat twee verschillende betekenissen heeft die de gewoonte hebben zich in elkaar te vermommen. Laat ik dit uitleggen.

Met ‘normaal’ bedoelen we enerzijds ‘dat wat we gewend zijn’ en anderzijds ‘dat wat hoort’. Beide betekenissen kunnen enorm verschillen, maar kunnen ook op precies hetzelfde neerkomen. Vooral voor kinderen – of breder, voor nieuwkomers ­– kan het ontzettend moeilijk zijn om verschillen tussen beiden te ontdekken. Stel je namelijk maar voor dat jij als baby in je wieg ligt. Je leven is net begonnen. Je hebt nog geen idee van wat jou allemaal zal kunnen overkomen, van wat er te gebeuren staat. Je huilt en dan verschijnt je papa of mama om je te troosten, je een schone luier te geven, of de borst, net wat je nodig hebt. Als je genoeg gedronken hebt, word je rechtop gehouden, warm tegen de schouder van mama aangedrukt, die jou zachtjes op je rug klopt. Bhurrr… doe je. Een boertje, waarna mama “Goed zo” zegt. Het is een terugkerend ritme van gebeurtenissen, waar je snel aan went. En zo zijn er meer, veel meer. Meer en meer ga je patronen herkennen, raak je vertrouwd met het ritme van herhalingen in je nog o zo kleine leventje. In al die herhalingen worden voortdurend verwachtingen bekrachtigd waarin die twee betekenissen samengaan. Wat je gewend bent is hoe het hoort. En hoe het hoort is wat je gewend bent. Telkens weer. Na het drinken doe je een boertje waarna je moeder “Goed zo” zegt. Zo gaat dat. Zo hoort dat. Dat ben je gewend.

Dat blijft natuurlijk niet bij zulke kleinigheden als een boertje na het drinken. Verwachtingen zijn cruciale krachten die ons hele bestaan doordringen. Wellicht herinner je je nog dat je op school voor het eerst bij een vriendje bleef eten en dat je daar bijvoorbeeld merkte dat je niet eerst iets hartigs op je brood hoeft, of dat ze daar bidden voor het eten, of karnemelk drinken, of gewoon op de bank hun boterhammen eten, met hun bord op schoot. Zulke ervaringen kent iedereen. Het zijn de vroegste ontdekkingen van het verschil tussen wat je gewend bent en hoe het hoort. Eén van de conclusies die je uit zulk soort ervaringen misschien zult trekken is dat het een onmogelijk onderscheid is, omdat er alleen maar heel veel verschillende manieren zijn waarop verschillende mensen iets gewend zijn, maar dat er geen enkele manier is waarop iets hoort. Er zijn geen universele voorschriften voor hoe je moet eten, ook al denken de joden dat je koosjer moet eten, de hindoes dat je geen koeien mag eten, de moslims dat je geen varkens mag eten en de veganisten dat je helemaal geen dierlijke producten hoort te eten. Zij noemen dit voorschriften, denk je misschien, maar uiteindelijk zijn het niet meer dan hun eigen gewoonten. En eigenlijk, zou je dan kunnen denken, maken mensen geregeld de vergissing te denken dat hun verwachtingen een grotere geldingskracht hebben dan ze feitelijk hebben, en dat ze daardoor onterecht beweren dat iets hoort zoals zij het gewend zijn.

Dat is inderdaad een vergissing. Het is niet zo dat je eerst iets hartigs en dan pas iets zoets behoort te eten omdat jij dat nu eenmaal zo gewend bent geraakt. Er is een verschil tussen gewoonten en voorschriften. Maar dat betekent nog niet dat je de veel radicalere conclusie kunt trekken dat er helemaal niets is dat hoort. Ik geloof graag dat er veel relativisme mogelijk is als we het over onze eetgewoonten hebben, en ook allerlei andere gewoonten kunnen niet zomaar opgevat worden als voorschriften waar ook anderen zich aan moeten houden. Dat wil echter niet zeggen, en dat zal ook bijna niemand willen zeggen, dat alle voorschriften die in ons bestaan als vanzelfsprekendheden worden beschouwd, in feite niet meer zijn dan gewoonten, slechts uitvloeisels van hoe wij het nu eenmaal gewend zijn.

Denk aan zulke verschrikkelijke dingen als verkrachting, kindermishandeling of moord. Of denk aan belastingontduiking, rijden onder invloed of valsheid in geschrifte. Ook in het niet-juridische domein zijn er voorschriften die we graag zouden willen verdedigen als uitdrukkingen van hoe het hoort en niet slechts van hoe wij het nu eenmaal gewend zijn. Denk aan je belofte nakomen, je inspannen om een ander te begrijpen of iemand helpen die gevallen is. Natuurlijk is dat niet verplicht. Maar het is wel iets dat je verwacht, dat je terecht verwacht, iets waarvan je vindt dat je dit mag verwachten, of zelfs hoort te verwachten, iets dat de ander in ieder geval hoort te doen, en niet alleen omdat jij het gewend bent. Zelfs als je het niet gewend bent, als je bijvoorbeeld opgegroeid bent bij ouders die jou ernstig verwaarloosd hebben, en als je dus helemaal niets van de juf of meester op school verwacht, dan nog zullen wij vinden dat die leerkrachten jou met respect, hartelijkheid en zorgzaamheid behoren te behandelen. Dat vinden we niet alleen maar horen omdat wij dat zelf wél gewend zijn. Wij vinden dat gewoon horen. Punt. Omdat het goed is om te doen. Wij vinden dat normaal, in evaluatieve zin, zoals Rutte vindt dat Wilders normaal moet doen. Wat Wilders omgekeerd ook van Rutte vindt.

Het is een krachtig woord, “normaal”. Maar ook een discutabel woord, een woord dat altijd vragen oproept, juist ook, zoals ik al zei, omdat het een woord is dat we vooral gebruiken om moeilijke vragen weg te wuiven. Doe toch normaal! De dubbele betekenis, gewoonte en voorschrift, zegt veel over het menselijk bestaan. Wij zijn gewoontedieren én normatieve dieren. Wij leven ons leven zoals we het gewend zijn, maar dat betekent voor ons juist dat we niet zomaar ons leven leven, maar dat we dit altijd doen in het licht van ideeën over hoe we menen dat we horen te leven. Dat maakt het menselijk bestaan zo interessant, zo vanzelfsprekend discutabel. Mussen, herten en wolven leven gewoon hun leven in de onmiddellijkheid van hoe dat zich voltrekt. Mussen doen gewoon wat mussen doen, zoals wolven doen wat wolven doen. Ze doen niet anders; ze kunnen niet anders. Dat geldt ook voor mensen. Maar als mensen doen wat mensen doen, dan impliceert dat altijd de aanwezigheid van ideeën over wat wij hóren te doen. Die ideeën zijn altijd geinformeerd door wat wij gewend zijn te doen, maar roepen ook altijd die even onvermijdelijke als moeilijke vraag op: horen wij te doen wat we gewend zijn te doen?

Dit is geen vraag waar ik zomaar antwoord op ga geven. Of zou kunnen geven. Dat hoeft ook niet. Het is een vraag die wij onszelf wat vaker zouden mogen stellen, een vraag die René van der Gijp zich mag stellen, een vraag die wij hem mogen – of misschien wel moeten – stellen, en een vraag die iedereen zich mag stellen die te snel wist dat Van der Gijp er helemaal naast zat of juist het grootste gelijk van de wereld had. Het zou mooi zijn als we ons wat vaker bewust zouden zijn van wat we aan het doen zijn als we het woord “normaal” gebruiken.

(En dat geldt tussen haakjes ook voor die wetenschappelijke kringen waarin men gewend is “normaal” onnadenkend te identificeren met “statistisch normaal”.)