Universitair opgeleide leerkrachten?

De Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen organiseren op 29 maart 2019 hun jaarlijkse congres “Puur Pedagogiek”. Ze doen dat dit jaar in samenwerking met het onderwijsinstituut PWO van de Radboud Universiteit. Ik ben aan dat instituut verbonden en zal als een gevaarlijke wolf in schaapskleren buitengewoon kritisch naar onze eigen universitaire opleiding tot basisschooldocent kijken. Mijn stelling is al sinds het verschijnen van Laat je niets wijsmaken (2013) bekend: de onderwijspraktijk wordt niet beter van een versterkte inbreng van wetenschap. Leerkrachten hebben een onderzoekende houding nodig, maar die ontwikkel je nauwelijks als je je universitair laat scholen.

Er wordt me wat afgeklaagd over de staat van het onderwijs. En terecht. Wie vaker een blog van mij gelezen heeft, zal weten dat ik daarbij zelf graag voorop loop. 

Een mening die ik met veel mopperaars deel, is dat de kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de inbreng van de leerkrachten. Dat is echter wel een mening die zorgvuldig geformuleerd en onderzocht moet worden, want er zijn twee conclusies die daaruit lijken te volgen, die ik beslist niet voor mijn rekening wil nemen:

  • De huidige leerkrachten maken er een potje van
  • We hebben beter opgeleide leerkrachten nodig, bij voorkeur universitair opgeleide leerkrachten

Dit zijn volgens mij de verkeerde conclusies. 

Ik maak mij grote zorgen over de nieuwe universitaire opleiding tot basisschooldocent. Ten eerste, omdat de zogenaamde noodzaak voor deze opleiding in feite een klap in het gezicht is van de leerkrachten die de PABO hebben gevolgd. Hoe gaat dat nog goed komen in docententeams waar straks die universitair opgeleide docenten moeten gaan samenwerken met hun slechts matig opgeleide PABO-collega’s? En ten tweede ben ik volstrekt niet te spreken over de kwaliteit van het universitaire onderwijs en vrees ik voor de rol die een naïef idee van wetenschap in dat onderwijs speelt en zal kunnen blijven spelen – juist door het pleidooi voor zo’n universitaire opleiding.

Hebben leerkrachten meer wetenschap nodig? Nee! Daar wil ik best heel stellig over zijn. Als ‘wetenschap’ als enkelvoudig zelfstandig naamwoord wordt gebruikt, dan verwijst die term doorgaans naar de groeiende stapel antwoorden op een bepaald type vragen. Dat type vragen is echter bijna nooit het soort vragen dat verstandige en attente leerkrachten zich in hun onderwijspraktijk zouden moeten stellen. Onderwijs is een bijzonder fuzzy aangelegenheid. Daar zijn nauwelijks feiten over te verzamelen en voor zover dat wel lukt zijn het feiten die óf triviaal zijn óf bijzonder specifiek en lokaal.

Hebben leerkrachten dan een meer wetenschappelijke attitude nodig? Nee! Ook dat niet, en daar ben ik even stellig in. Een wetenschappelijke attitude is iets anders dan een onderzoekende houding. Een onderzoekende houding kunnen leerkrachten goed gebruiken. Afstand nemen van de waan van de dag; afstand nemen van automatismen en vooroordelen; vragen stellen over wat belevenissen te betekenen hebben. Heel goed! Maar dat is iets anders dan een wetenschappelijke houding, want die laatste wordt gekenmerkt door wat ik ‘operationaliseringsgretigheid’ noem. Laat me dat uitleggen.

De eerste vraag die een wetenschapper zich altijd zal stellen als hij met onbegrip of onwetendheid geconfronteerd wordt, is de vraag ‘Hoe zou ik dat kunnen onderzoeken?’ Een wetenschapper wil zijn vragen kunnen operationaliseren, zo herformuleren en inperken dat er op basis van empirisch onderzoek antwoorden op gegeven kunnen worden.Daardoor sluipt er een heel specifieke vervorming in de aandacht van een wetenschapper. Want kijk maar eens naar de vraag die verstandige en attente leerkrachten zich zullen stellen als ze met een moeilijkheid te maken krijgen: ‘Hoe moet ik hiermee omgaan?’ Zie de verschillen! ‘Omgaan’ is echt iets anders dan ‘onderzoeken’. ‘Onderzoeken’ is maar de helft, want dat levert wellicht een antwoord op, maar dan moet er vervolgens nog eerst weer nagedacht worden over een mogelijke toepassing. Nadruk op empirisch onderzoek levert daardoor niet alleen een onhandige splitsing op in onze reactie op problemen, maar ook een vervorming van de onderzoekende houding. Want als je vanuit antwoorden en feiten met situaties omgaat, dan versmal je je aandacht en verstoor je je open houding. 

Hoe komt dat toch, dat academici hun aandacht zo gemakkelijk vervormen? Het antwoord op die vraag is veel te lang voor deze blog, maar heeft met universitaire politiek te maken, met wat physics envy genoemd wordt: de noodzaak voor de sociale wetenschappen om zich in de universitaire slangenkuil te handhaven waardoor ze dat empirische geoperationaliseer zijn gaan kopiëren. 

Helaas doordringt die vervorming tegenwoordig het hele onderwijsbestel. Daardoor lukt het leerkrachten niet meer om in hun lerende kracht te staan. En dát levert onderwijs van beroerde kwaliteit op.

N.B. Deze blog is ook te lezen op de campagne-pagina van de NVO, en is onderdeel van een reclamecampagne voor het jaarlijkse congres Puur Pedagogiek, op 29 maart in Ede.