Educatieve ruimte in het platte vlak

De Radboud Universiteit waarbij ik werk, bestaat honderd jaar en dat hebben we van harte gevierd. Maar wel onder een wat dreigende lucht omdat velen zich terecht zorgen maken over de kwaliteit van de sociale veiligheid op onze campus. Die zorgen spatten momenteel nog alle kanten op en dat tekent wellicht de complexe, ingewikkelde tijd waarin we leven. Een tijd van transities, zoals Jan Rotmans dat noemt, een tijd die vraagt om het omarmen van de chaos. Want uit die chaos zal een nieuwe orde kunnen oprijzen, eentje die ons allemaal lucht geeft, en houvast. Een orde die onze wankelmoed versterkt, om dat prachtige neologisme van Désanne van Brederode te gebruiken. Wankelmoed – de open, ontvankelijke houding die getuigt van het besef dat jij het wellicht verkeerd ziet – kunnen we allemaal wel gebruiken. Als ieder van ons daar wat meer van zou hebben, dan zouden we onze academische gemeenschap samen kunnen omvormen tot een rijke educatieve ruimte, waarin er voor iedereen te leren valt.

Die educatieve ruimte bouwen we met zijn allen, maar de meer geprivilegieerden zouden vanwege hun betrekkelijk veilige positie het voortouw moeten nemen om te laten zien dat zij oprecht in hun eigen wankelmoed willen investeren. Misschien zien ze het verkeerd. Misschien kunnen ze gewoon niet meer begrijpen hoezeer hun charmante en hoffelijke vriendschappelijkheid ervaren wordt als de bekrachtiging van een principieel ongelijke hiërarchie. Want laten we niet vergeten hoe onvoorstelbaar diep het verticale denken doorgedrongen is tot in de vezels van ons onderwijsbestel. Dat begint al in groep 1, of wellicht zelfs al daarvoor, als tijdens de voorschoolse educatie sommigen van ons al te horen krijgen dat ze achterlopen. Dat gaat tijdens de basisschool door met een climax in het schooladvies, want vmbo is lager dan havo en dat weer lager dan vwo. Die hiërarchie zet zich verder door in de ongelijke verhouding tussen mbo, hbo en wo. En als je dan eenmaal uitgestudeerd bent en gaat werken in het onderwijs, dan word je pas écht geconfronteerd met die eindeloze ladder die we eufemistisch ons functiehuis noemen. Het aantal treden dat je klimmen kunt…, ik vind het echt niet meer van deze tijd. Voeg daar schaarste aan toe, noem wetenschap topsport en je kunt het op je vingers natellen: sociale veiligheid zal ver te zoeken zijn en van een educatieve ruimte zal nauwelijks sprake zijn.

Het toonbeeld van een goede educatieve ruimte vinden we in het formatieve handelen van meester en gezel. Maar ik haast mij daarbij onmiddellijk op te merken dat als er in die interactie daadwerkelijk sprake is van een open en wederkerige feedbackcultuur, dat de meesters hun functie dan direct een andere – genderneutrale, maar ook horizontale naam zullen moeten geven. Zij zijn geen meester, maar gids. Ze beschermen het gilde niet, maar zijn een meer ervaren collega. Ze lopen al wat langer op de campus rond en juist daarom is het goed mogelijk dat zij het verkeerd zien.

Laten we de wankelmoed tonen om ons functiehuis af te breken, om van onze campus daadwerkelijk een open veld te maken, waar iedereen met de voeten op dezelfde grond staat en waar wij elkaar in het horizontale vlak eerlijk in de ogen kunnen kijken. Dat heeft ons onderwijs nodig. Dat hebben onze studenten nodig. Dat hebben onze medewerkers nodig. En dat hebben vooral ook al die hoogleraren nodig, die ons eeuwfeest in De Vereeniging met honderden tegelijk in eerbiedwaardige toga’s zoveel luister hebben bijgezet. We kunnen het doen. Over vijf jaar iedereen een toga!