Oefenen en uitoefenen

We hebben het onderscheid tussen school en samenleving veel te groot gemaakt. Daardoor is toetsen in het onderwijs veel te belangrijk geworden. We menen immers dat we het onderscheid moeten bewaken tussen leerlingen die alleen nog maar mogen oefenen en professionals die daadwerkelijk een beroep uitoefenen. Dat onderscheid is niet alleen sociologisch gezien behoorlijk dubieus, maar het vervormt vooral ook het onderwijs zelf.

Bij WALHALLAb.nl vloeien oefenen en uitoefenen in elkaar over – foto: Tim Wengelaar

Leren is één van de werkwoorden die wat mij betreft in het denken over onderwijs veel te veel aandacht krijgen. Toetsen is nog zo’n werkwoord, eentje waarvan ik zelfs oprecht meen dat die in het onderwijs helemaal niet thuis hoort. Dat wekt vast wat bevreemding. Want gaat het in het onderwijs juist niet altijd om leren en toetsen? Dat is toch wat leerlingen en studenten doen: leren en toetsen maken?

Ik zie dat liever anders. Wat leerlingen en studenten doen is oefenen. Leren komt er dan vanzelf en zonder aandacht bij, net als ademhalen. Leren is namelijk het ontwikkelen van nieuwe gewoonten, het herzien en transformeren van bestaande gewoonten, het bekrachtigen van bevestigde gewoonten. Dat gebeurt als je oefent.

Dat zoveel leerlingen en studenten in het onderwijs niettemin toch bezig zijn met leren, met opzettelijk leren, met studeren, met hun neus in de boeken dingen proberen te onthouden – dat is een erfenis van zowel slechte gewoonten als slechte leertheorieën.

Het cognitivisme ligt ten grondslag aan die slechte leertheorieën. Cognitivisme heeft ons onterecht wijsgemaakt dat wij informatieverwerkende systemen zijn en dat ons brein op een computer lijkt, met een centrale processor (ons werkgeheugen) en een harde schijf (ons langetermijngeheugen). Leren wordt dan een kwestie van informatie uit bronnen halen (boeken, bijvoorbeeld) en zien te onthouden, zodanig dat je die informatie ook weer op het juiste moment (tijdens een toets, bijvoorbeeld) uit je geheugen terug kunt halen.

Maar wat je in feite doet als je op deze manier opzettelijk leert, is dat je oefent in opzettelijk leren. En dat is dan ook wat we na twaalf jaar voorbereidend onderwijs aan de universiteit in de collegebanken zien zitten: hele brave leerlingen, die gewoon heel goed geworden zijn in het zijn van een leerling. Ieder initiatief, iedere nieuwsgierigheid en iedere creativiteit lijkt eruit weggesijpeld. Heel jammer.

We hadden ons dat ongetwijfeld eerder kunnen realiseren als we eerder hadden ingezien dat het enactivisme een veel betere theorie over cognitie is en als we daardoor al eerder hadden ingezien dat leren het ontwikkelen en bekrachtigen van goede gewoonten is.

Gelukkig hebben de meeste leerlingen al die jaren ook buiten het klaslokaal geoefend, thuis in hun emotioneel uitdagende gezinnen, in hun tegenwoordig vaak gender-complexe vriendenkring, bij hun fanatieke sportclub of hun vriendelijke hobbyclub, en tijdens hun baantjes waarin ze verantwoordelijkheid hebben leren dragen. Daardoor hebben ze gelukkig, ondanks het onderwijs, toch allerlei goede gewoonten ontwikkeld. Met wat stevige ontscholing – soms met, soms zonder hulp van hbo en wo – zullen de meeste studenten hun weg nog wel vinden. Maar dan moeten we in hun vervolgonderwijs het toetsen wel aanpakken, wat in het universitaire onderwijs nog een hele uitdaging is..

Toetsen is een slechte gewoonte. Toetsen doet het onderwijs meer kwaad dan goed. Dat we zoveel toetsen komt doordat het onderwijs diepgaand vervormd is door het zogenaamde civiele effect dat aan diploma’s kleeft. Daardoor zijn we gaan menen dat er een belangrijk verschil is tussen oefenen en uitoefenen. Het idee is dat je oefent in een beschermde, veilige, afgeschermde omgeving, daar waar je geen verantwoordelijkheid draagt en steeds zult beseffen dat je nog niet echt meedoet. Als je oefent, zo is het idee, ben je nog niet met het echte werk bezig. Je doet weliswaar alles wat een echte professional ook doet, maar je doet het zonder dat de consequenties van wat je doet voor jouw rekening komen. Hoogstens in de vorm van onvoldoendes. Je oefent de professie immers nog niet uit.

Omdat we op deze manier het verschil tussen oefenen en uitoefenen zo groot maken, hebben we ook een expliciet moment en een expliciete beslissing nodig om te zeggen dat iemand mag ophouden met oefenen en moet beginnen met uitoefenen. Dat moment en die beslissing hebben we als maatschappij toegewezen aan het onderwijs. Het onderwijs staat borg voor dat verschil. Dat vervreemdt het onderwijs van de realiteit van leren en ontwikkelen. Het onderwijs gaat daardoor niet echt meer over een leven lang leren, maar gaat juist over het beëindigen van het leren, gaat over het moment waarop diploma’s uitgereikt kunnen worden, waarop oefenen stopt en uitoefenen begint.

Maar wat een vreemd moment is dat vanuit het dynamische perspectief van een zich permanent ontwikkelend mens!

De focus op het resultaat van het genoten onderwijs en op het behaalde eindniveau is een maatschappelijke gewoonte die niets te maken heeft met een verschil tussen wat je doet als je oefent en wat je doet als je uitoefent. Want ook als je een beroep uitoefent, oefen je nog steeds. En iemand die oefent doet vanuit het perspectief van het lichaam-subject (zoals Merleau-Ponty dat noemt) precies hetzelfde als iemand die uitoefent.

Dat we ineens zo heel anders met verantwoordelijkheid omgaan – dat we die niet lijken toe te mogen schrijven aan iemand die slechts oefent, maar wel exclusief en in volle omvang moeten toeschrijven aan iemand die officieel  uitoefent – doet in zijn absoluutheid meer kwaad dan goed. Het is één van de nare bijeffecten van onze diplomasamenleving, zoals al vele jaren beschreven en bekritiseerd.

Vandaar mijn wens om het onderwijs – maar belangrijker nog: onze samenleving – te bevrijden van het onderscheid tussen oefenen en uitoefenen. Dat biedt de mogelijkheid om toetsen de wereld uit te helpen, om het te vervangen door ‘formatief handelen’. Daardoor ontstaat er een uiteindelijk onbetekenend klein verschil tussen de activiteiten waarop je aangesproken kunt worden en de activiteiten waarvoor je nog een beroep mag doen op verzachtende omstandigheden, activiteiten die je al in voldoende mate zelfstandig kunt uitoefenen en activiteiten die je liever nog in een ondersteunende context oefent. Want dat verschil is klein en het blijft klein. En het mooie is – en dat zien we niet alleen bij de baantjes die leerlingen hebben, maar ook op hun stageplaats – dat juist ook het toevertrouwen van de verantwoordelijkheid voor een sterk verbeterd functioneren zorgt. Laat ze hun taak maar uitoefenen, dan kunnen ze veel meer. En dan zullen ze impliciet blijven oefenen. Want dat doen we allemaal. Ons leven lang.